De kannibaal uit Graft
Column: Chris Houtman
Gepubliceerd: 9 juli 2021
De discussie is al jarenlang gaande: moet Nederland excuses maken voor zijn slavernijverleden? De meningen daarover zijn verdeeld, maar vandaag een stukje over iemand voor wie zelfs de meest nederige excuses niet volstaan. Het betreft de Graftenaar Lourens Jacobszoon Slot, die net als zijn 17e eeuwse dorpsgenoot Dirck Dirckszn. Wilre (zie afbeelding hieronder) fortuin maakte in de trans-Atlantische slavenhandel. Waar de inwoners van het nabijgelegen dorp De Rijp vooral bekendheid verwierven met de walvisvaart, zochten veel Graftenaren emplooi als schipper of matroos, onder andere bij de West-Indische Compagnie, die verantwoordelijk was voor de slavenhandel. Waarschijnlijk zagen de meeste inwoners van Graft er in die tijd geen enkel kwaad in. Het verhandelen van Afrikaanse slaven werd goedgepraat vanaf de kansel. Het verlies van ontelbare slaven door geweld, ziekte of mensonwaardige toestanden tijdens het transport, werd niet ervaren als menselijk leed, het was vooral een bedrijfsrisico dat was ingecalculeerd in de prijzen die betaald werden op de Noord- en Zuid-Amerikaanse en Caraïbische slavenmarkten. Maar nu terug naar Lourens Jacobszoon Slot. We weten dat hij stamde uit een bekende familie te Graft. Hij was als schipper werkzaam voor de WIC en kwam in april 1668 voor de kust van Zuid Amerika met zijn slavenschip de Tijger in een storm terecht. Het onderstaande relaas is afkomstig uit de Hollandse Mercuur uit 1669, een jaarlijks verschijnende kroniek gedrukt te Haarlem, waarin tal van nationale en internationale gebeurtenissen werden beschreven: ‘Ook was ’t Schip de Tijger voor langen tijt na Guinea geseylt door tempeest (storm) aen de vaste kust van America by de Amasones vergaen.’ De Mercuur vermeldt dat tweehonderd zielen (lees: slaven) vergingen bij de scheepsramp, maar dat de schipper, stuurman, bootsman en acht andere blanken zich met een ‘Swartinne’ wisten te redden door aan boord te gaan van een sloep, waarmee ze twaalf dagen op zee ronddobberden. Dat ze deze slavin hadden meegenomen gebeurde niet bepaald uit menslievendheid. We lezen weer verder in de Mercuur: ‘Sonder eten alsoo twaalf dagen langh gedreven hebbende wierden (lees: de mannen) rasende en dul van honger bijtende malkander als honden nae de handen. Zy dooden de voorsz. Swartinne daer se hun honger mee stelpten.’
Het feit dat de Grafter schipper Lourens Jacobszoon Slot zich met zijn bemanningsleden schuldig had gemaakt aan kannibalisme baarde geen enkel opzien. Nergens in het relaas in de Mercuur is iets van schaamte of compassie te bespeuren. Tweehonderd slaven op zee verloren, het zal een enorme schadepost zijn geweest, maar de koelbloedige moord op een Afrikaanse vrouw, waarna haar lichaam door de bemanning gezamenlijke werd verorberd bleef zonder gevolg. Het werd gepubliceerd in een landelijk goed gelezen kroniek, dus je mag aannemen dat deze schanddaad algemeen bekend was, maar niemand in Graft die daar consequenties aan verbond. Sterker nog: na zijn terugkeer in zijn geboortedorp schopte Lourens Jacobszoon Slot het zelfs nog keurig tot kerkenraadslid en weesvader. Hieronder een portret van een andere Graftenaar die zich bezighield met de slavenhandel: Dirck Wilre, gouverneur van het beruchte slavenfort Elmina te Ghana, in 1669 geschilderd door Pieter de Wit. Ook Wilre werd na terugkeer in de Lage Landen beschouwd als een eerbiedwaardig mens. Hij werd in 1674 bijgezet in het graf van zijn moeder in de kerk van Graft. In 1668 en 1669 ging het de WIC, ondanks de schipbreuk van Lourens Jacobszoon Slot, economisch gesproken voor de wind. Jaarboeken maken duidelijk dat in beide jaren meer dan vijfduizend slaven vanuit West Afrika naar de Nieuwe Wereld werden verscheept. Dat zijn tienduizend excuses. Plus nog eens ontelbaar veel meer voor al het andere leed dat de Afrikaanse slaven gedurende ruim twee eeuwen werd aangedaan. En natuurlijk verontschuldigingen aan de arme ‘Swartinne’ die door een stel berekende en gewetenloze zeelui als noodproviand aan boord werd genomen van hun reddingsloep. Zelfs ruim 350 jaar later heb ik voor deze schanddaad geen woorden. Ik zou bij god niet weten hoe je dit soort leed ooit nog goed kan maken… Maar excuses… Ja… Dat is tenminste een begin…
Chris Houtman
Foto: Wikipedia/Rijksmuseum Amsterdam
Klik op één van de afbeeldingen voor een vergroting.