De Olympische vlam
Column: Chris Houtman
Gepubliceerd: 13 augustus 2021
Het is voorbij, twee weken Olympische Spelen vanuit Tokyo. We (in Alkmaar) werden ditmaal bedacht met één zilveren medaille op de 4 x 400 meter estafette, mede dankzij hardloper Tony van Diepen. In het verleden zijn er wel meer Alkmaarse medaillewinnaars geweest zoals hockeykeepster Joyce Sombroek (goud in 2012 en zilver in 2016), langeafstand zwemmer Maarten van der Weijden (goud in 2008), hockeyster Macha van der Vaart (brons in 2000, zilver in 2004), roeier Jochem Verberne (zilver in 2000). En daarna moeten we helemaal teruggaan naar 1908 toen Jan Herman (bijgenaamd Caius) Welcker deel uitmaakte van het Nederlands voetbalelftal dat in London brons behaalde. Maar vandaag aandacht voor een andere Alkmaarse Olympiër die in 1928 op de Spelen in Amsterdam goud behaalde: de architect Jan Wils. Architect? Ik hoor het je denken, wat voor tak van sport is dat? In 1928 werden er naast sportieve ook kunstzinnige prestaties geleverd waarmee heuse medailles te verdienen waren. Behalve de reguliere sporten was er namelijk ook een Kunstolympiade, die werd gehouden in het Stedelijk Museum. Er waren medailles in de categorieën architectuur, beeldhouwen, schilderkunst, literatuur en muziek. Een internationale jury met – de eerlijkheid gebiedt te vermelden naar verhouding misschien toch net iets teveel Nederlandse kunstkenners – boog zich over de sport gerelateerde artistieke inzendingen. Isaac Israels behaalde goud met het schilderij ‘Cavalier Rouge’, een statige ruiter te paard. De in Alkmaar geboren bouwmeester Jan Wils (1891-1972) werd onderscheiden met de gouden medaille voor zijn ontwerp van… Jawel, het kan bijna geen toeval zijn: het Olympisch Stadion te Amsterdam. Op 30 juli 1928 werd hem een oorkonde overhandigd uit naam van praktisch heel kunstminnend Nederland in de vorm van een sonnet dat werd geschreven door niemand minder dan Martinus Nijhoff. In de eerste strofen wordt vermeld hoe de aarde na de (eerste wereld)oorlog naar vrede snakte en mede daarom de Olympische traditie weer werd hervat ’tot een uitdagend feest van ijverende athleten’. En iets verderop: ‘Een feest, wijd, wereld-wijd, kon dat ooit samenkomen, (…) Ons hart is de bron, maar zou het voor meer dan toereikend kunnen stroomen? Jan Wils, uw antwoord was dat gij het werk begon, iets van ons diepst geloof hebt gij eerlijk ondernomen, kunstenaars danken U voor Hollands stadion.’
Eerlijk is eerlijk: het is een mooi stadion en het staat er nog steeds. Maar waar we Jan Wils ook dankbaar voor mogen zijn is dat hij de bedenker was van de Olympische vlam. Wils ontwierp de Marathontoren naast het stadion, in die dagen in de Amsterdamse volksmond alras herdoopt tot ‘de asbak’, vanwege de schotelvormige top. Overdag kwam er een rookpluim uit de toren, in de avond moest het Olympisch vuur zichtbaar worden tot in de wijde omgeving. Omdat het voor de eerste keer werd ontstoken bestond nog niet de traditie dat een bekende sporter het vuur mocht doen opvlammen. In 1928 gebeurde dat nog simpelweg door een medewerker van het Amsterdamse gasbedrijf die iedere avond de trap op klom om bovenop de toren de metershoge gasvlam met een simpele lucifer aan te steken. De symboliek werd sinds 1928 wereldwijd begrepen en dit sportieve vuur brandt in de 21ste eeuw nog steeds, dankzij de kunstzinnige visie van Jan Wils, Alkmaarder van geboorte; met recht een Olympiër waar we ook best een beetje trots op mogen zijn.
Chris Houtman
Afbeelding 1. Portret van Jan Wils, in 1930 gemaakt door Isaac Israels, Wikimedia Commons, collectie Het Nieuwe Instituut Rotterdam
Afbeelding 2. Aanbouw van het stadion, links: Jan Wils
Collectie Stadsarchief Amsterdam
Foto’s: http://archief.amsterdam/archief/10003
Afbeelding 3. Het Olympisch vuur, Collectie Stadsarchief Amsterdam
Foto’s: http://archief.amsterdam/archief/10003/36182, vervaardigd door: Algemeen Fotobureau Amsterdam
Afbeelding 4. De Marathontoren, Wikimedia Commons
Afbeelding 5. Het Jan Wilshof in Alkmaar – Foto: Chris Houtman
Klik op één van de afbeeldingen voor een vergroting.