Stage
Column: Peter Visser
Gepubliceerd: 13 oktober 2023
Ik voel mij weer een 16 jarige puistenkop. Voor het eerst in 30 jaar naar een bedrijf, wat ik wilde
leren kennen. Voor het eerst sinds 30 jaar zou ik bammetjes mee moeten nemen naar mijn werk.
Voor het eerst sinds 30 jaar is Alkmaar niet de plaats waar ik de dag begin met werken. Voor het
eerst sinds 30 jaar staan de koplampen van mijn auto richting Heerhugowaard. Voor het eerst
sinds 30 jaar begint de werkdag om 8:00 uur en het is 8:15 als ik mijn auto parkeer op het voor
medewerkers bestemde parkeerterrein. Ik kijk om me heen of ik alles bij me heb. IPad, telefoon en
bammetjes. Shit bammetjes vergeten, niet eens gesmeerd. Dit wordt een dag zonder lunch.
De laatste keer dat ik een broodtrommeltje mee had was op het PCC, in zo’n oerdegelijke leren
schooltas, gesmeerd door mijn moeder en een kruikje met melk of karnemelk en heel af en toe
een briefje en nog meer af en toe een roze koek. De tas haatte ik, maar het broodtrommeltje was
heilig. Voor mij geen Toedeledokie bammetje kaas. Want ik had elke snee brood hard nodig om de
dag door te komen. Dat lijf van mij is niet groot geworden van louter sla.
Ik weet nog dat er een jongen halverwege het jaar bij ons in de klas kwam. De klassenleraar nam ons apart. We moesten een beetje lief zijn voor hem, want hij was niet gezond, mankeerde van alles en zijn buik was ingegipst tot boven zijn borstkast. We hebben echt ons best gedaan om lief voor hem te zijn, maar hij was niet lief voor ons. Wat een vervelende etterbak. En deze etterbak sloeg een keer mijn broodtrommeltje uit mijn handen. Om 10 over 10, de eerste pauze en ik moest nog door tot 16:15 uur. Onthutst keek ik naar mijn drijvende goud in een plas regenwater. Nu ben ik geen
vechtersbaas, maar kan wel erg boos worden. Ik wilde hem slaan, maar zijn buik zat onder het
gips, dus dan zou ik mezelf pijn doen. Ik koos voor een welgemikte trap tussen zijn benen. Dat
werd na blijven tot 17:30, want ik had lief voor hem moeten zijn. En dat allemaal zonder bammetjes, briefje en eventuele roze koek.
Zonder stikkebuultje ging ik naar mijn stageplek. WIJ beginnen hier om 8 uur, was het eerste wat
ik te horen kreeg. Dat was een grappie natuurlijk, maar bij een west fries kun je aan zijn gezicht
niet zien of hij grappen maakt. Gedwee ging ik zitten en ik liet mij alles vertellen over het bedrijf. Er
kwam een rondleiding en ik werd voorgesteld aan mijn nieuwe collega’s. Die collega’s keken mij
allemaal een beetje meewarig aan. Stilletjes kroop ik achter de computer. Het moet gezegd
worden. Ze hadden op me gerekend. De inloggegevens lagen klaar, de alarmpas met sleutel lag
klaar en ik kon zo beginnen. En hier kwam het pijnlijke punt. Waarmee?? Ik wist niks. Waar ik in
ons eigen bedrijf vaak een vraagbaak ben, ik zelfverzekerd mijn gasten toespreek en bijna alles
weet over de menu kaart, de kassa en de keuken, wist ik hier helemaal niets. Zelfs toen de
telefoon overging, verstijfde ik, want ik wist zeker dat ik het antwoord op de vraag van de beller
schuldig moest blijven. En dan heb je de computer opgestart. Daarna staar je wezenloos naar het
scherm. Alle info die daar staat is voor iedereen bekend, maar niet voor jou. En ik weet niet hoe ‘t
U zou vergaan, maar ik veranderde echt weer in een 16 jarige puistenkop, die niets vroeg, maar
gewoon maar wat probeerde en daar hoogst waarschijnlijk meer schade mee veroorzaakte.
Ik was gewoon weer 16, toen ik aan mijn eerste werkdag bij Motel Heiloo begon. Ik moest van mijn
ouders eerst maar eens kijken of ik de horeca wel leuk zou vinden, dus ze schaften niet gelijk een
zwart pak voor me aan. Met een zwarte broek van mezelf en een zwart colbert van mijn vaders
trouwkostuum toog ik naar Heiloo. Mijn vader was de helft kleiner dan ik, dus zijn mouwen
kwamen net over mijn ellebogen. Ik kreeg een groot blad in mijn handen geduwd tot aan de rand
gevuld met de overblijfselen van een broodtafel. Breng maar naar het café, werd me verteld. Zoals
gezegd durfde ik niets te vragen, dus ik liep naar wat voor mij er uitzag als een cafe. Maar dat was
de beroemde bar van Kees. “Donder op met je vuile koppies, dat moet naar het cafe”. Kees had
de bar vol, de lachers op zijn hand en ik het schaamrood op mijn kaken.
Uiteindelijk vond ik het café. Zet daar maar ergens neer zei een stem uit een wasmachine. Ik vond alleen een heel dun richeltje waar ik het blad op liet balanceren. Ik was koud de hoek om of het hele blad denderde met een hels kabaal op de vilten vloer. De dame uit de de wasmachine bleek de liefste ooit; want ze hielp me zonder te morren de boel op te ruimen. Het zweet gutste van mijn rug in het veel te kleine colbertje. De liefste serveerster ooit, was dik 20 jaar ouder dan ik, had haar hart op de tong en een wit schortje voor. We hadden elkaar nog niet voorgesteld, maar we hadden een klik voor
het leven. En dat is nog zo, want als ik haar zie, knuffelen we eerst ff. Zij hielp me door de eerste
dag heen. De eerste dag van een heel horecaleven.
Ik ben weer terug in Heerhugowaard. Ook mijn nieuwe collega’s helpen mij door de eerste dag
heen. Ik ben nu drie weken verder, ben mijn bammetjes niet meer vergeten, ik ervaar leuke
mensen om me heen, voel me gek genoeg al thuis, terwijl ik nog maar een tiende weet. Ik heb nog
3 maanden om veel onder de knie te krijgen, dat moet ook, want dan gaat de oude eigenaar met
pensioen.
Peter Visser